In memoriam em. prof. dr. Erik Zürcher, 1928-2008
Forum - 12 februari 2008

English version
Op donderdag 7 februari 2008, de eerste dag van het nieuwe Chinese jaar,
is professor emeritus Erik Zürcher overleden. Hij was al langere tijd
in slechte gezondheid en zijn ogen lieten het steeds meer afweten. Tot
het eind was hij volstrekt helder van geest: hij heeft dan ook in 2007
nog zijn tweede echt grote boek kunnen uitbrengen, met de vertaling van
de gesprekken tussen de Jezuïet Guilio Aleni en lokale Chinese
literaten. Dit is een unieke bron over internationaal religieus contact,
nu eens niet een polemiek uit het oogpunt van de hoogste elite, maar
een discussie van een missionaris met wat Zürcher zelf graag de
plaatselijke schoolmeesters noemde.
Aangekomen aan de Leidse Universiteit in 1947 is Erik Zürcher al in 1959
op briljante wijze gepromoveerd, op wat sindsdien een standaardwerk in
de studie van het Chinese Boeddhisme is geworden, The Buddhist Conquestof China.
De eerste editie bevat nog zijn fraaie Chinese handschrift (niet
vreemd, want hij was ook een goede tekenaar). In 1972 en opnieuw in 2007
zijn herdrukken verschenen, die het belang van dit boek aangeven.
Persoonlijk heb ik altijd het gevoel gehad dat zijn dissertatie zowel
een lust is geweest (want hij dankte er zijn carrière aan) als een last,
want hoe moet je zoiets overtreffen? Gelukkig heeft hij sinds de jaren
1970 een serie sterke artikelen geschreven, waarvan die over de vroege
Chinese omgangstaal, boeddhistisch messianisme en de vroege missie van
de Jezuïeten nog steeds staan als een huis. Van zijn grammatica van het
Chinees van de boeddhistische vertalingen door de grote missionaris
Kumarajiva moeten ergens nog enkele getypte hoofdstukken in manuscript
in een lade verstopt liggen. In zijn onderzoek naar Boeddhisme,
Christendom en het Chinese communisme vormde het contact tussen de
Chinese cultuur en gedachtegoed van buiten altijd de rode draad.
Typerend voor hem is hoe hij hiervoor wel een gedetailleerd analytisch
model heeft ontworpen in de vorm van een Nederlands collegedictaat, maar
dit nooit heeft gepubliceerd in het Engels. Hij bleef liever in de
buurt van de bronnen, in plaats van te abstracte vergezichten te
ontwerpen.
Behalve een belangrijke wetenschapper was Zürcher ook een (mede)bouwer
van instellingen, in een tijd dat er ruimte was voor persoonlijke
initiatieven zonder al te veel boekhoudkundige rompslomp of van bovenaf
opgelegde formats. Zijn leermeester J.L.L. Duyvendak had in 1931 al het
Sinologisch Instituut gesticht waarvan Zürcher na het emeritaat van
A.F.P. Hulsewé in 1974 de directeur werd, uiteindelijk ad interim,
omdat het eigenlijke instituut op een gegeven moment weg was
gerationaliseerd. De naamsbekendheid van dit instituut is zo groot, dat
wij deze naam nog steeds in onze internationale contacten gebruiken,
want zo kent men ons in het buitenland nu eenmaal—en het is ook meer dan
een afdeling of een opleiding of een vakgroep, want er hoort een
bijzondere bibliotheek bij. Na een aanstelling als lector werd Zürcher
in 1961 benoemd tot hoogleraar in de Geschiedenis van het Verre Oosten,
met speciale nadruk op het contact van China met het Westen in de
ruimste zin van het woord. Dit was zonder twijfel een bewuste vaagheid,
want in de Chinese traditie is het Westen natuurlijk India, het gebied
waaruit het Boeddhisme afkomstig was, en niet alleen het verre Europa.
In 1969 stichtte Zürcher na enkele jaren lobbyen het Documentatiecentrum
voor het Huidige China (met een eigen budget), waarna hij de studie van
het hedendaagse China en het communisme overliet aan anderen. Binnen
Europa was Leiden daardoor een van de eerste instellingen die ook het
huidige China serieus namen. Vreemd is dat niet, want al vanaf de eerste
aanzet tot de studie van het Chinees in Leiden in 1855 was deze studie
nauw verbonden met de praktijk van koloniaal bestuur en buitenlandse
betrekkingen en handel; maar het typeert Zürcher dat hij de bestudering
van het moderne China met succes wist te institutionaliseren. Na Hulsewé
werd Zürcher in 1976 co-redacteur van het oudste nog bestaande
sinologische wetenschappelijke tijdschrift, T’oung Pao, wat hij
tot en met 1992 zou blijven doen. Wetenschappelijke erkenning heeft
Zürcher in ruime mate gekregen, zoals het lidmaatschap van de KNAW
in 1975 en de uitverkiezing tot Correspondant étranger de l'Académie
des Inscriptions et Belles-lettres (1985).
In de jaren 1970 was Zürcher actief in de Werkgroep Europese Expansie,
maar ook als docent en bestuurder binnen de opleiding (toen nog
vakgroep) Talen en Culturen van China. Daarnaast is hij lid geweest van
ontelbare commissies, binnen de universiteit en daarbuiten, waaronder
voor de Unesco. Op verzoek van de studenten ging hij vanaf 1978 een
college geven met dia’s, dat zich in de volgende jaren ontwikkelde tot
een prestigieus en onder meer door de Taiwanese Chiang Ching-kuo
Foundation gesubsidieerd project voor visueel onderwijs, waarin hij en
zijn medewerkers overal geschikte afbeeldingen zochten voor het maken
van thematische diareeksen. Het project is in een vroeg stadium
overgegaan op computerisering, maar door het probleem van de sindsdien
veel strenger geworden handhaving van copyrights en de komst van het
Internet werd wat ooit een voorsprong was, nu tot een onoverbrugbare
achterstand. Inmiddels hadden wel vele cohorten studenten van deze
“visualisering van de Chinese geschiedenis” kunnen genieten en leren.
Zürchers belangstelling voor het visuele, nauw verbonden met kunst,
materiële cultuur en archeologie van China, leidde hem er ook toe het
initiatief te nemen tot oprichting van de Hulsewé-Wazniewski Stichting,
die sinds 1997 onderwijs en onderzoek op die gebieden aan de Leidse
Universiteit bevordert.
Net als in zijn onderzoek, blonk Zürcher in zijn onderwijs uit in
heldere en goed geformuleerde uiteenzettingen. Jammer genoeg heeft hij
nooit het genoegen mogen smaken van leerlingen in zijn oorspronkelijke
onderzoeksgebied van het vroege Boeddhisme, maar wel op het gebied van
het Christendom in China in de 17e eeuw. Vooral zijn werkcolleges
in de jaren 1980 hebben een aantal van zijn toenmalige studenten voor
het leven "geraakt", zoals Nicolas Standaert, inmiddels hoogleraar te
Leuven, en ondergetekende. Toch waren de allerbelangrijkste dingen niet
de persoonlijke aandacht, want Zürcher hield meestal enige afstand tot
ons als studenten en later als jonge promovendi en medewerkers. Dat kon
frustrerend zijn, maar had als voordeel dat je ook heel veel ruimte
kreeg om je te ontwikkelen. Achter de ruimte die hij je gaf zat wel
degelijk ook een fundamentele houding ten aanzien van kennis. Zo
benadrukte hij tijdens werkcolleges dat ook hijzelf jaren nodig had
gehad om zich bepaalde schrijfstijlen eigen te maken, zoals ook
boeddhistische en taoïstische teksten. Met zijn ironische commentaar op
de teksten die wij lazen, schiep hij ook ruimte voor nieuwe
interpretaties. Juist door zijn ongelooflijke beheersing van de oude
schrijftaal (en het Engels en het Nederlands en menige andere taal)
waren zijn opmerkingen voor mij en velen met mij in ieder geval enorm
motiverend.
Erik Zürcher combineerde een fenomenale eruditie met een uiterst
kritische geest en iets dat zich laat omschrijven als stijl op het
intellectuele vlak—en met een groot gevoel voor humor. Hij was een
grootheid in de sinologie, die een onschatbare bijdrage aan de
wetenschap heeft geleverd en talloze studenten en collega’s heeft
geïnspireerd.
Barend ter Haar, 11 februari 2008
----------------------------------------
Afbeelding: Erik Zürcher in 1991
Leonard Blussé en Harriet T Zurndorfer (eds), Conflict and Accommodation in Early Modern East Asia: Essays in Honor of Erik Zürcher, Leiden: Brill, 1993